Afgelopen maand is er een mijlpaal bereikt: B en W van Rotterdam heeft de gebiedsgerichte aanpak voor het Rotterdamse havengebied vastgesteld, te beginnen in de Botlek. Het heeft weliswaar meer dan 10 jaar gekost, maar het resultaat mag er zijn. Goed voor de haven, het havenbedrijfsleven en bovenal, voor het bodemmilieu. (Anton Roelffzen, 7 februari)

foto Anton 2008Het was een complex ontwikkeltraject, waarbij veel partijen betrokken zijn: Deltalinqs en de havenbedrijven, het Havenbedrijf Rotterdam en de gemeente zelf, de Provincie en Rijkswaterstaat, het Ministerie van I en M en natuurlijk ook de DCMR, regionale “milieuwaakhond” en uitvoerend bevoegd gezag namens de gemeente.
We begonnen met een verkeerd beeld over de bodemverontreiniging in het havengebied; bovendien ontbrak een totaaloverzicht. Wel was duidelijk dat door de traditionele gevalsgerichte aanpak de bodemsaneringsoperatieveel geld kost en te traag verloopt. Dit ondanks alle inspanningen van de afgelopen 35 jaar. En kan het havengebied zo wel voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn water?!

Dankzij de door het Ministerie toekende miljoenen euro’s kon een inventariserend bodemonderzoek worden uitgevoerd. Waar zitten verontreinigingen, over welke stoffen gaat het, hoe gedragen ze zich in de bodem? En hoe snel verspreiden ze zich eigenlijk naar de omliggende polders en woongebieden, hoe erg is dat en welke bodemfuncties worden er bedreigd, nu en in de toekomst?
Er is begonnen met een pilot Botlek; alle puntbronnen zijn zoveel mogelijk in kaart gebracht op basis van álle gegevens, aanwezig bij de DCMR, het Havenbedrijf en de bedrijven zelf. Op basis van een door Deltares ontwikkeld geohydrologisch en stoftransportmodel, CARROT gedoopt, zijn berekeningen per puntbron verricht over een periode van 100 jaar. Ook is nagegaan wat de invloed is van zandpalen in het holocene pakket, aanpak op basis van milieu- of planurgentie, en de mate van biologische afbraak in de bodem.

Duidelijk werd dat de doorstroming van de slecht doorlatende holocene klei-veenlaag traag verloopt. Bovendien is er veel organische (brand)stof in het grondwater aanwezig, waardoor de biologische afbraakcapaciteit groot is. De verspreiding van pluimen verloopt dan ook langzaam.
Uit de modelberekeningen blijkt dat de meeste pluimen de komende 100 jaar de grenzen van het havengebied niet overschrijden. En als dat wel dreigt, kan dit met verwijdering van de meest verontreinigde bronzones worden voorkomen. Slechts in enkele gevallen zijn meer maatregelen nodig.
Met de provincie kon worden dan ook worden afgesproken dat verontreinigde pluimen (tijdelijk) mogen groeien zolang ze binnen het havenbied blijven (i.p.v. binnen de bedrijfskavels).

Er kan dus flink op saneringskosten worden bespaard, als we gebruik maken van de natuurlijke afbraakprocessen en deze meer tijd en ruimte bieden. En het is geen probleem dat sanering pas plaatsvindt als terreindelen worden heringericht of gerenoveerd, want door alle gebouwen, installaties, tanks en pijpen zijn grote delen normaal gesproken nauwelijks toegankelijk voor bodemsaneringswerk. Dat is goed nieuws voor de verantwoordelijke bedrijven. Zo is bij veel bedrijven draagvlak ontstaan voor de gebiedsgerichte aanpak.

Belangrijk is ook dat verontreinigd grondwater de omliggende polders niet bereikt. Rotterdam en het Havenbedrijf willen de buurgemeenten immers niet opzadelen met haar bodemproblemen en ook niet de eigen woongebieden tegen de haven aan, Charlois, Hoogvliet, Heyplaat, Pernis en Rozenburg.

Tijdens de gesprekken met Rijkswaterstaat kwam ook de vraag op tafel in hoeverre het oppervlaktewater wordt of gaat worden belast door de uitstroom van verontreinigd grondwater uit taluds en kades. En hoe verhoudt dit zich tot wat er via waterzuiveringen in de haven de rivier in gaat, dan wel vanuit het achterland wordt aangevoerd? Geen idee, nooit onderzocht! Worst-case berekeningen toonden aan dat de grootste vracht uit het achterland komt en de bijdrage vanuit de havenbodem marginaal is, d.w.z. hoogstens enkele promilles.
Lokaal kan wel een substantiële belasting ontstaan en over de aanpak hiervan konden goede afspraken gemaakt met Rijkswaterstaat.

Ook vanuit de bedrijven (via Deltalinqs) kwam er nog een pijnpunt op tafel. De saneringseisen, zoals deze op basis van de erfpacht- en huurcontracten gelden, zijn veel strikter dan vanuit de Wet bodembescherming kunnen worden opgelegd. Moet er dan 2x worden gesaneerd, tijdens het gebruik van haventerreinen én bij het verlaten ervan?
De eisen zoals deze gelden vanuit beide sporen zijn alsnog op elkaar afgestemd, zodat 2x saneren wordt voorkomen. En afkoop van restverontreiniging is nu mogelijk zodra de bovenste 1,5 meter grond voldoet aan kwaliteitsklasse industrie en onderliggende verontreinigde pluimen stabiel zijn geworden. Met het CARROT-model kan dit worden geverifieerd. Zo blijven de financiële risico’s voor alle partijen beperkt.

Ook het onderzoek voor Europoort is nu bijna gereed. Ook hier blijkt voldoende ruimte en tijd beschikbaar voor een gebiedsgerichte aanpak. Het holoceen is hier weliswaar zandig, maar door de sterk gelaagde structuur gaat ook hier de verspreiding langzaam. Aandachtspunt blijft wel het effect van de toenemende brakwaterwinning door glastuinders voor de bereiding van chloride-arm gietwater.

Gedurende het voorbereidingsproces van de gebiedsgericht aanpak hebben alle partijen veel geleerd, vooral over de wijze waarop kan en moet worden samengewerkt om een win-win te bereiken voor alle partijen. Geheel in de geest met de Omgevingswet, maar best lastig. Toch moet dit de toekomst worden voor al onze complexe grondwaterproblemen. Leren en leren samenwerken loont!

Anton Roeloffzen

DCMR Milieudienst Rijnmond

Reageren op deze column kan hier: Facebook