Met de Twentse gemeenten, Nouryon, NAM, CroonenBuro5, provincie Overijssel en Saxion werken we al twee jaar aan ruimtelijk ontwerpend onderzoek naar ondergrondse ingrepen. Dit onderzoek geeft mooie resultaten en bevestigt het belang van (óók) een ruimtelijke blik op ondergrondse ingrepen. In een artikel in Rooilijn (hou www.rooilijn.nl in de gaten) beschrijven wij een aantal inzichten. In mei – de maand van Twente OndersteBoven - is de publicatie van ons boek hierover gepland. In deze column alvast een social media versie.


geertIn Twente werken we vanuit de gedachte dat hoe meer zichtbaar en beleefbaar we een ondergrondse ingreep ontwerpen, hoe meer bewustwording over deze ingreep ontstaat. En dat dit leidt tot meer ruimtelijke kwaliteit. Deze bewustwording en ruimtelijke kwaliteit versterken aansluitend de bijdrage van de ondergrond aan, bijvoorbeeld, de energietransitie en klimaatverandering. In ons onderzoek zien we dat er in Twente sprake is van een groot aantal ondergrondse ingrepen. Echter, de ruimtelijke samenhang binnen een afzondelijke ingreep - de samenhang tussen de bron, transport en verwerking van de gewonnen producten - is verdwenen. Dit komt enerzijds doordat de productielocaties – in tegenstelling tot vroeger - geen zichtbare relatie meer hebben met hun gebruik van de ondergrond. Anderzijds komt dit door de minimale beleefbaarheid van de ondergrondse ingrepen. Winningslocaties zijn landschappelijk ingepast en nauwelijks zichtbaar. Zo zijn gaswinningslocaties in Noord-Oost Twente afgeschermd door beplanting, en zoutwinningslocaties alleen zichtbaar door het aanwezige zouthuisje. Ook zien we dat er geen ruimtelijke samenhang is tússen de verschillende ingrepen. Gaswinningslocaties en zoutcavernes hebben niet in hun samenhang een plek in de ruimtelijke ontwikkeling, waardoor kansen daarvan niet in beeld komen. Bijvoorbeeld van het gebruik van af te bouwen gaslocaties en zoutcavernes voor de structurele opslag van energie.
Door het grote aantal locaties van ondergrondse ingrepen kunnen zij, onder meer als we de huidige functies afbouwen, substantieel bijdragen aan onder meer de energietransitie. Het benutten van deze potentie kent drie aangrijpingspunten. (1) De ingrepen bezien hun ruimtelijke samenhang. Dit overstijgt het lokale schaalniveau en de grenzen van eigendom en gemeenten. Het benutten vraagt om een samenspel tussen terreineigenaren, mijnbouwbedrijf en gemeente(n). (2) Bij het initiële ontwerp van de winning anticiperen op een volgend leven, bijvoorbeeld door de vorm van de zoutcavernes die tijdens de winning ontstaat zodanig te ontwerpen dat opslag van energie later mogelijk is. (3) Het vraagt om ‘exposerend’ ontwerpen van ondergrondse ingrepen. Daartoe moeten bestaande conventies worden doorbroken, bijvoorbeeld vanuit landschap en veiligheid, zoals het afschermen van locaties en het onder de grond brengen van alle leidingen.
Wij pleiten voor het ruimtelijk ontwerpen van ondergrondse ingrepen. Dit vraagt om verbinding tussen ruimtelijk ontwerpers en geologen, en dus tussen de mijnbouwsector en de ruimtelijke sector. Een verbinding die niet alleen kansen biedt voor de ruimtelijke kwaliteit, maar ook een bijdrage kan leveren aan de lokale en regionale dialoog over ondergrondse ingrepen. Juist dat is óók een resultaat van ons Twentse onderzoek.

 

Dr. ir. Geert Roovers is (parttime) lector Bodem en Ondergrond aan de Saxion hogeschool te Deventer, en senior-adviseur bij Antea Group.

Linkedin

Reageren op deze column kan hier: LinkedIn