Toegegeven, als je een paar weken intensief aan de slag bent in een nieuwe functie, dan ligt beroepsdeformatie al snel op de loer. Ik hoorde het nieuws van stakende buschauffeurs en betrapte mijzelf erop dat ik stiekem het feestje meevierde. Feestje? Ja, want door die stilstaande bussen wordt het voor Connexxion ineens een stuk makkelijker om haar CO2-reductiedoelen te halen. Minder plaspauzes is minder CO2: hoe simpel kan het zijn. Onzin natuurlijk, maar het bewijst wel hoe snel ik anders ben gaan denken. (Jan Klein Kranenburg, 14 juni)

foto Jan Klein KranenburgIk kijk na die paar weken ook met andere ogen naar de bodemsector, zeker toen ik de immense hoeveelheid CO2 onder ogen kreeg die de grondverzetssector jaarlijks uitstoot. Illustratief is een gesprek dat ik vorig jaar had met een monsternemer. Hij bleek gewetensbezwaren te hebben tegen de partijkeuringen die hij uitvoerde in Zuid-Europa en de Baltische staten: materiaal dat vervolgens naar Nederland komt om zandwinplassen te verondiepen. Binnen de beleidsgrenzen, buiten de fatsoensnormen. Voor hem gold echter: "Erst kommt das Fressen, und dann kommt die Moral." Voor mij was dit gesprek een signaal dat milieudoelen in het bodembeleid misschien onvoldoende integraal worden afgewogen.

Grondreiniging is evenzeer een handeling die wel eens door een meer integrale milieubril bekeken mag worden. Na mijn studie werd ik opgevoed in deze sector. Bij het Service Centrum Grond stuurde ik eens een partij grond met een EOX-overschrijding van 0,1 mg/kg.ds voor honderdduizenden maatschappelijke euro's naar de grondreiniger. "Op de snelweg is 120 km/u ook de grens" was ons devies. Het feit dat ik mij deze specifieke casus nog zo goed weet te herinneren zegt eigenlijk genoeg: ergens knaagde het aan me. Een minuscuul vlekje in je broek wrijf je uit, daarvoor start je de wasmachine niet op.

Er zijn meer situaties die kunnen gaan knagen. Stel je eens twee gronddepots voor, die naast elkaar liggen: de een met iets teveel zink en de ander met iets teveel lood. Handhavers zitten er bovenop, want die begrijpen heel goed dat het aantrekkelijk is voor de aannemer om deze partijen eens lekker te roeren en dan ongereinigd weer toe te passen als hergebruiksmateriaal in een nabijgelegen werk. Het zink- en loodgehalte valt na het mengen ineens binnen de normen, dus ogenschijnlijk is er niets aan de hand.

"Milieudelict!" zullen sommigen zeggen. Maar is dat zo? Welk aspect van het milieu wordt hiermee geschaad? Een economisch delict, dat is het zeker. Maar dat heeft te maken met de regels die we ooit zelf bedachten. Als deze opgemengde partij in dezelfde samenstelling ontgraven zou zijn was er niets aan de hand geweest. Vanuit milieuoogpunt zou deze mengende aannemer eigenlijk een milieuprijs moeten krijgen. Hij voorkomt dat de twee grondpartijen een grote vervuilende transportafstand afleggen naar een grondreiniger, die bovendien ook nog eens flink wat energie in zijn proces verbruikt.

Daarnaast ontstaat bij reiniging een residustroom die we naar de stortplaats brengen. Hoe circulair is dat? Deze werkwijze doet de onderste tredes van de Ladder van Lansink vervaarlijk kraken.
Het is zelfs niet ondenkbaar dat de gereinigde grond met een paar honderd vrachtbewegingen teruggaat naar de locatie van herkomst en in hetzelfde werk wordt toegepast waar de aannemer de gemengde partij in verwerkt zou hebben. Ironisch toch? Geld over de balk, CO2 in de lucht.

Beroepsdeformatie of niet, ik denk dat het goed is om deze discussie eens te voeren.
"Stand Still" is een van de basisbeginselen in de bodemsector die we koesteren, maar misschien moeten we daar "Think forward!" maar eens aan toevoegen.

Jan Klein Kranenburg

Linkedin

Reageren op deze column kan hier: Linkedingroup