Bij veel kunstgrasvelden is gebruik gemaakt van rubbergranulaat. Dat is een chique woord voor aan stukken gesneden autobanden. Die worden voor dat doel van heinde en ver aangesleept. Op 23 augustus 2023 heeft de Raad van State een verstandige uitspraak gedaan over het onderzoek van de bodem onder en naast kunstgrasvelden met rubbergranulaat.

Met enige regelmaat krijg ik rapporten onder ogen over de effecten van rubbergranulaat op de bodem. Naar mijn oordeel worden bij dit type onderzoek veel fouten gemaakt. Enkele jaren geleden stelde ik de Vereniging Kwaliteitsborging Bodembeheer daarom voor een standaardopzet voor dit type onderzoek te ontwerpen. De Vereniging vond dat toen niet nodig.

Foto Theov3Een veelgemaakte fout is de aanname dat het voldoende is om alleen het gehalte aan zink vast te stellen. Men beweert dat zink een goede gidsparameter zou zijn. Men veronderstelt blijkbaar dat als er geen hoge gehalten aan zink worden gemeten, van verontreiniging door andere stoffen geen sprake zou zijn. Het is een wonderlijke redenatie, gebaseerd op de hoge gehalten aan zink in autobanden. Uit literatuurgegevens die ik verzamelde blijkt dat er in autobanden meer dan 300 verschillende stoffen voorkomen. Voor een deel is de aard van de stoffen nog onbekend, vanwege fabrieksgeheimen. De Raad van State maakte gelukkig korte metten met dit verkeerde uitgangspunt.

Niet alle lezers zullen de letterlijke juridische uitspraak onmiddellijk kunnen doorgronden. Daarom hier de essentie in wat toegankelijker taal, zodat een ieder dit kan begrijpen en ik hopelijk minder rapporten hoef af te keuren.

1             Bij het gebruik van rubbergranulaat is er een gerede kans op verontreiniging of aantasting van de bodem onder en rondom de velden.

2             Vanzelfsprekend geldt het voorzorgprincipe. De gemeente is dus verplicht de gevolgen van de verontreiniging veroorzaakt door rubbergranulaat te beperken.

3             Ook andere stoffen dan zink kunnen tot verontreiniging leiden. Dit blijkt uit de stukken die de Stichting InStrepitus heeft aangeleverd. Het is daarom onvoldoende dat de gemeente zich bij onderzoek tot zink als gidsparameter heeft beperkt.

4             Het college heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het niet heeft gehandhaafd. 

Een wetenschappelijk medewerker van de WUR nam ooit in een volle zaal het woord over een bepaald rapport. Hij merkte op dat als een student van hem dit rapport zou hebben geschreven, het cijfer hooguit een vier zou zijn geweest. Voor veel rapporten over rubbergranulaat vind ik dit nog aan de hoge kant. Dat baseer ik mede op onderstaande drie tekortkomingen.

 

1             Zink als gidsparameter

Bij het beoordelen van eventuele bodemverontreiniging is het gedrag van stoffen bepalend. Zink laat zich daarbij sturen door de zuurgraad van de bodem. Bij een hoge zuurgraad (lage pH) kan zink zich als vrij ion met water in de bodem verplaatsen. Bij een lage zuurgraad (hoge pH) is zink aanwezig als het onoplosbare zinkhydroxide, dat zich juist niet met water in de bodem laat verspreiden. Door dit mechanisme zijn zware metalen in de Kempen uit de zure bovengrond gespoeld en hebben zij zich in de basische ondergrond genesteld. Autobanden bevatten naast zink ook calciumcarbonaat. Door beïnvloeding van de zuurgraad zorgt dit ervoor dat zink zich niet in de bodem verspreidt, tot calciumcarbonaat is verdwenen. Ik vind het wonderlijk dat men niet standaard de zuurgraad van de bodem bepaalt, want zonder kennis te hebben van de zuurgraad kun je eigenlijk niets zeggen over de verspreiding van zink. Wat voor zink geldt, zal ook voor sommige andere stoffen gelden. Maar voor veel andere stoffen aanwezig in rubbergranulaat juist helemaal niet. Voor die stoffen geldt dat het gedrag in de bodem onafhankelijk is van de zuurgraad. Daarom is zink helemaal geen goede gidsparameter.

 

2             Keuze voor standaard stoffenpakket

In sommige rapporten werd ervoor gekozen het standaardpakket aan stoffen te laten analyseren. Dit is een pakket stoffen dat door NEN is vastgesteld voor locaties die niet van bodemverontreiniging worden verdacht. Gebruik van rubbergranulaat leidt er toe dat de bodem juist wel van verontreiniging wordt verdacht. In die gevallen volstaat het standaardpakket niet en wordt verwacht dat er een gemotiveerd voorstel voor een analysepakket volgt, gericht op de risico’s van rubbergranulaat. 

 

3             Geen integrale toetsing

Ik viel van verbazing bijna van mijn stoel toen in een rapport een sterke verontreiniging met zink werd weggepoetst met de opmerking dat dit niet tot risico’s voor de mens leidde, zonder in te gaan op de ecologische risico’s. Dit is ronduit misleidend. Zo wordt onze bodemecologie verkwanseld, en daarmee het vermogen van de bodem om belangrijke diensten te leveren.

Ik vind het ronduit bizar dat hiervoor een gerechtelijke uitspraak nodig was. Het ging immers om het goed toepassen van bestaande, niet al te ingewikkelde milieukundige, bodemkundige en ecologische kennis. Deze kennis is uiteraard niet bij rechters aanwezig en doorgaans ook niet bij wethouders. Colleges dienen in hun besluitvorming uit te kunnen gaan van goede adviezen, gebaseerd op degelijke kennis. Kan de wethouder nog een beroep doen op zijn ambtenaren voor een heldere uitleg? Is het te ingewikkeld of te duur om daarvoor de Omgevingsdienst in te schakelen? Wat zou hiervoor een oplossing zijn?

Zou de kennisinfrastructuur in ons land moeten worden verbeterd? Ik denk het niet. Er wordt weliswaar beduidend minder nieuwe kennis opgebouwd dan in de hoogtijdagen van de bodemsanering, maar de kennis die er is wordt wel uiterst modern en gratis toegankelijk gemaakt. Kijk maar eens op de website van de BodemBreed Academie. Daarop is ook het SKB-cahier Zware metalen te vinden, waarin het gedrag van zware metalen in de bodem wordt behandeld. Deze kennisinfrastructuur moet natuurlijk wel worden benut.

Wij beschikken over goede normen en richtlijnen voor het uitvoeren van bodemonderzoek. Op de website van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer telde ik maar liefst vierentwintig richtlijnen voor bodemonderzoek. Certificerende instellingen zien toe op een juist gebruik daarvan. Jaren geleden werd gepleit voor het opstellen van een beoordelingsrichtlijn waarmee bodemadviseurs zouden kunnen worden getoetst. Helaas is dat er niet van gekomen. Misschien moet dat nog eens worden overwogen. Zou dat niet mooi zijn voor de vijfentwintigste richtlijn?

20231120 column Theo

Website

Facebook

Twitter

Reageren op deze column kan hier: LinkedIn