Toen ik in de zeventiger jaren de studie Milieuhygiëne deed aan de Wageningen Universiteit werd de bodem gezien als een chemisch onderwerp. Het ging over de overbemesting - de overbelasting van de bodem met fosfaat en stikstof – en verontreiniging met lood en cadmium. Over het bodemleven en bodemvorming ging het helemaal niet. Om mijn blik op de bodem te verruimen heb ik toen als bijvakken veldbodemkunde en plantenecologie gekozen. (Anton Roeloffzen, 5 november 2024)
Toen de Wet bodembescherming in het begin van deze eeuw eindelijk werd geïmplementeerd, kwam er ook aandacht voor het bodemleven. Immers zowel de risico’s voor de mens als die voor het milieu werden bepalend voor de vraag of een “bodemsaneringsgeval” als ernstig moet worden gezien en voor sanering in aanmerking komt. Met ontwikkeling van de TRIADE-methode kwam er ook een beoordelingsinstrument beschikbaar. Behalve het door het RIVM voorgestelde chemische onderzoek en laboratoriumproeven met specifieke organismen, werd op aandringen van Rotterdam ook een veldonderzoekmodule hierin opgenomen. Op verontreinigde locaties wordt ook nagegaan welke bodemdieren in verontreinigde grond aanwezig zijn en of essentiële diergroepen ontbreken. De interpretatie hiervan vergt echter wel gedegen kennis van het bodemecosysteem, dat minstens zo complex is als dat boven de grond. Maar het heeft veel inzichten opgeleverd over de ecologische effecten van bodemverontreiniging. Zo bleek in de onderhoudsbaggerloswal Broekpolder bij Vlaardingen de bodemfauna, zo op het eerste gezicht compleet ondanks de ernstige bodemverontreiniging met drins (door Shell geproduceerd insecticide). Echter in regenwormen bleken zoveel drins te accumuleren, dat via doorvergiftiging de mol niet kan overleven in de verontreinigde baggergrond.
Ook in de landbouw is er in toenemende mate aandacht voor een gezond bodemleven, al weten we nog steeds veel te weinig over het negatieve effect van geïnjecteerde drijfmest, fungiciden en insecticiden op het bodemleven. Immers bij de beoordeling van bestrijdingsmiddelen wordt hieraan marginaal aandacht besteed. Immers insectachtigen als sprinkstaarten en bodemspinnen zijn gevoelig voor insecticiden en regenwormen houden niet van verse drijfmest. Veel landbouwgronden zijn dan zo goed als “dood”.
En ook in de stad komt we nu aandacht voor de stadsbodem(vorming) en het hierin aanwezige bodemleven. Immers, met de klimaatverandering – meer extreme droge en extreem natte periodes – wordt duidelijk hoe belangrijk een goed functionerende bodem in de stad is. Naast de draagkrachtfunctie vervult deze ook allerlei ecologische diensten zoals grondwaterbuffering, klimaatregulatie, CO2-opslag, productie van groen en voedsel, en biodiversiteit.
De afgelopen weken waren er twee sessies over de stadsbodem. Op 25 oktober had de Nederlandse Bodemkundige vereniging een themadag stadsbodems in Amsterdam, waarin ik een presentatie over stedelijke bodemvorming mocht geven, en 29 oktober organiseerde het Platform Bodembeheer een middag over vitale stadsbodems in Gouda. Tijdens deze sessies kwamen alle aspecten van stedelijke bodems aan de orde. De vormingsprocessen met de dominante rol van de mens, het bodemleven, en alle technische en ecologische bodemdiensten van stadsbodems.
Interessant is een project van de gemeente Amsterdam en de Wageningen Universiteit om een beoordelingssysteem te ontwikkelen voor stadsbodems in relatie tot hun functie. Immers onder een weg of gebouw is vooral de draagfunctie van belang, maar in een tuin, plantsoen of park zijn de ecologische bodemdiensten essentieel om grondwateroverlast te voorkomen, het klimaat aangenaam te houden, ook in droge zomers, en bomen en ander groen te laten floreren.
Er is een “bodemgezondheidsindex” ontwikkeld waarbij aan deelaspecten punten worden toegekend op basis van bestaande of ontwikkelde normen. Denk bijvoorbeeld aan de streef- bodemgebruiks- en interventiewaarden voor bodemverontreiniging, indicatieve normwaarden voor bodemdaling, de bodem-pH en verdichting. Daarnaast wordt er veldonderzoek gedaan naar bodemverontreiniging (lood), mate van verdichting, humusgehalte, bodem-pH, etc. En dit onderzoek vindt plaats in de gehele stad, zowel in tuinen als parken en andere groene plekken. Een interessante manier om grip te krijgen op de stedelijke bodemproblemen.
Nu nog bezien hoe wat aan deze problemen te doen. En daar wordt in veel steden al aan gewerkt door o.a. ontstening van de openbare ruimte, meer oppervlaktebuffering en water in de stad, meer groeiruimte voor bomen, etc.
Ook voor bodemspecialisten ligt hier een uitdaging. Want het gaat niet alleen meer over bodemverontreiniging maar over veel meer. En alle gemeentelijke diensten zullen hierbij moeten samenwerken. Want anders gaat het niet lukken om veel breder naar stadsbodems te kijken en het functioneren ervan te verbeteren.
Anton Roeloffzen
Reageren op deze column kan hier: LinkedIn