Column Bert: De milieuhandhaver als tandeloze pitbull?
Onlangs gaf ik een masterclass “Bodem in de Omgevingswet” voor bodemdeskundigen en juristen van een Omgevingsdienst. In de cursus belichtte ik het thema bodem in relatie tot het stelsel van de Omgevingswet. Hoewel één van de grote doelen van de Omgevingswet een integrale benadering van het leefmilieu behelst, zoeken we toch altijd nog ons eigen sectorale thema op. Het ging die dag dan ook vaak over de vraag: “waar zijn alle bodemthema’s gebleven in het stelsel van de Omgevingswet?”. Daarbij werd gefocust op regels in het BAL voor graven, saneren en toepassen van bodem en bagger en de bijbehorende normen uit de bijlagen van het BKL. We gingen in op bestuurlijke afwegingsruimtes en hoe elke gemeente daar haar eigen keuzes in maakt. Fijn die decentrale benadering, maar de keerzijde van de medaille is een versnippering van normen, regels en eisen voor graafwerk en toepassing van grond en bagger. Een enorme klus voor handhavers die buiten de werkzaamheden moeten controleren. Het is voor de milieuhandhaver namelijk lang niet altijd even duidelijk welke regels op adres X gelden, zeker niet wanneer in de ene gemeente wel wordt afgeweken van de rijksregels en in de andere niet. En als het al onduidelijk is voor de handhaver, hoe moet dat dan zijn voor de aannemer die incidenteel op het Omgevingsloket inlogt voor een meldplicht, informatieplicht of maatwerkvoorschrift? De praktijk blijkt weerbarstig en meldingen blijven ongemeld en Omgevingsdiensten ongeïnformeerd. (Bert Baan, 20 juni)