WOUDENBERG - Landbouwers in de Utrechtse gemeente Woudenberg lopen niet meer onnodig tegen eventuele archeologische verplichtingen aan (Persbericht RAAP Archeologisch Adviesbureau, 11 april).
In samenspraak met de betrokkenen ontwikkelde RAAP Archeologisch Adviesbureau een methode om betere vrijstellingdieptes voor het agrarisch gebied vast te stellen. Tegelijkertijd is daarmee ook de bescherming van het archeologisch bodemarchief gewaarborgd.
Van de gemeente Woudenberg kreeg RAAP opdracht om de vrijstellingsdieptes in het aanlegvergunningstelsel archeologie in het bestemmingsplan Buitengebied 2010 nader te onderzoeken. Doel hiervan was het perceelsgewijs vaststellen van verstoringsdieptes op percelen die door grondeigenaren werden aangedragen. Grondbewerking kan archeologische resten in de bodem mogelijk verstoren. Door perceelsgewijs verstoringsdieptes vast te stellen, wil de gemeente voorkomen dat landbouwers onnodig met archeologische verplichtingen zouden worden belast, als gewone agrarische landbewerkingen uitgevoerd moeten worden.
Voor het onderzoek zijn alle betrokken grondeigenaren benaderd. Ook een vertegenwoordiger van LTO werkte mee aan het onderzoek. Gedurende drie maanden kregen de grondeigenaren de gelegenheid bewijsstukken aan te leveren voor het vaststellen van een diepere vrijstellingsgrens. Aan de hand daarvan beoordeelde RAAP of de ondergrens voor aanlegvergunningen kon worden gewijzigd. Als op basis van deze stukken niet met zekerheid een uitspraak kon worden gedaan, is veldonderzoek verricht. Dit onderzoek was niet bedoeld om de archeologische verwachting te toetsen, maar om de diepte vast te stellen waarboven grondbewerkingen zonder vergunning uitgevoerd kunnen worden.
In totaal zijn 26 aanvragen van eigenaren en gebruikers van percelen in de gemeente Woudenberg in behandeling genomen. Het ging om 137 percelen waarvoor uiteindelijk een beoordeling is opgesteld. Voor 133 percelen leverde de beoordeling van de aangeleverde gegevens voldoende informatie op voor een advies over de vrijstellingsdiepte. Op vier percelen bleek een uitspraak niet mogelijk en is aanvullend veldonderzoek uitgevoerd. Daar is met boringen en kleine proefputjes extra informatie over de verstoringsdiepte verkregen. Op een controleerbare en transparante manier kon RAAP de gehanteerde vrijstellingsdiepten aanpassen aan de plaatselijke (verstorings)omstandigheden.
In de beoordeelde percelen was de gehanteerde vrijstellingsdiepte in het aanlegvergunningstelsel archeologie 40 of 50 cm onder maaiveld. De door eigenaars en gebruikers gewenste vrijstellingsdiepten varieerden van 40 tot 110 cm en de door RAAP geadviseerde nieuwe diepten varieerden tussen 50 en 80 cm. Op vier percelen (2,9%) bleek de aangevraagde vrijstellingsdiepte al van toepassing en op 38 percelen (27,7%) werd geen aanleiding gevonden om af te wijken van de geldende verstoringsdiepte. Op 95 percelen (69,3%) is een nieuwe, diepere vrijstellingsdiepte vastgesteld. Daarvan kwam de nieuwe diepte in 36,5% van de gevallen niet volledig tegemoet aan de door de eigenaren opgegeven, gewenste diepte, voor 15,3% kwam deze wel overeen en voor 17,5% was de nieuwe vrijstellingsdiepte zelfs dieper dan gewenst.
Bijzonder is dat deze nieuwe vaststelling van betere vrijstellingdieptes bereikt is met een relatief eenvoudige onderzoeksopzet en op basis van informatie die de eigenaren en gebruikers zelf aanleverden. De voordelen van deze opzet zijn evident: het archeologisch veldwerk is tot een minimum beperkt, er is geen nieuw beleid nodig en agrariërs zijn zelf bij het onderzoek betrokken. Zo is een regime van vrijstellingsdiepten ontstaan dat zowel rekening houdt met de daadwerkelijke verstoring als de wensen van landbouwers als met het bodemarchief. De nieuwe aanpak in de gemeente Woudenberg, kan voor veel gemeenten een voorbeeld zijn.