NIJMEGEN - Door het gegraaf van muizen, mollen en regenwormen worden gevaarlijke gifconcentraties in de uiterwaarden zo sterk verdund dat afgraven niet meer nodig is. Dit stelt bioloog Sander Wijnhoven naar aanleiding van zijn promotieonderzoek. ‘De verontreinigingsgraad in de bovenste vijftien centimeter zal over een jaar of tien acceptabel zijn. Zelfs op de sterkst verontreinigde plekken’ (Radboud Universiteit Nijmegen, 12 november). In de jaren zeventig waren de grote rivieren open riolen vol industrieel afval. Dat kwam terecht in de uiterwaarden. De zware metalen in de bodem zijn daardoor zo sterk geconcentreerd en zo giftig dat het slib als chemisch afval behandeld moet worden. Het afgraven kost veel geld, en bij opslag zou het om tonnen verontreinigde bodem per uiterwaard gaan. Verder wordt de natuurontwikkeling in het rivierengebied vaak met jaren vertraagd door de saneringseisen.Sander Wijnhoven laat echter zien dat het gif niet onberoerd blijft in die oude lagen, maar dat het door het gegraaf van kleine dieren wordt verdund en deels naar het oppervlak wordt gebracht. Bij hoog water worden de zware metalen dan afgevoerd naar zee. ‘Het probleem is natuurlijk dat we zware metalen nooit kwijt raken of kunnen afbreken, maar sterk gebonden aan bodemdeeltjes of in verdunde vorm kan het in ieder geval veel minder kwaad.’Lees het artikel over dit onderzoek in de Wetenschapsagenda.