Ondergrondse ingrepen zijn vaak controversieel, denk aan gaswinning in Groningen, zoutwinning in Twente, Groningen en Friesland, en discussies rondom CO2 opslag in de bodem. De controverse spitst zicht veelal toe op het Ministerie van Economische Zaken en de Mijnbouwbedrijven enerzijds, en regionale en lokale partijen anderzijds. Een belangrijke oorzaak zit in een witte vlek in de Mijnbouwwet. (Geert Roovers, 24 januari)
Mijnbouw en ruimtelijke planning kennen een mooie paradox. Beiden hebben inspraak goed geregeld. Toch werken zij beiden fundamenteel anders. En dat levert problemen. In de mijnbouw maken bedrijven een plan, overleggen dat met het Ministerie en vragen aansluitend daarvoor een vergunning aan in het kader van de Mijnbouwwet. Op basis van deze aanvraag gaat het participatieproces met de omgeving van start. In de ruimtelijke planning starten we met een participatieproces met de omgeving. Aansluitend maken we een plan en vragen daar vergunning voor aan. Deze participatie vóóraf is een witte vlek in de Mijnbouwwet.
Deze werkwijzen leveren beiden in essentie twee spanningen. Als eerste: participatie vooraf kan leiden tot verwachtingen en keuzes die later in de formele procedure niet haalbaar blijken te zijn. Terwijl participatie achteraf snel tot weerstand tegen plannen leidt. Ten tweede: besluiten vragen veelal afwegingen op een hoger - regionaal of landelijk – niveau. Bijvoorbeeld wáár we CO2 zouden willen opslaan is een afweging op landelijk niveau. Met als risico dat de participatie vooraf (te) omvattend wordt en een groot NIMBY karakter krijgt.
Het ruimtelijk domein gaat al decennia succesvol met deze spanningen om en heeft daarin veel geleerd. Participatie vóóraf is in de instituties én cultuur van het domein ingebakken. Ook de Omgevingswet legt dit straks vast. Het Spelregelkader van het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Milieu en de strategische planvorming voor de Kernbeslissing Ruimte voor de Rivier zijn mooie voorbeelden hoe deze participatie zelfs op strategisch en nationaal niveau vorm gegeven kunnen worden. Vroegtijdige participatie, interactie tussen nationaal, regionaal en lokaal niveau en slimme samenhang tussen centrale sturing en decentrale ruimte, liggen hieraan ten grondslag.
Het domein van de mijnbouw is nog niet zo ver. Het is sterk economisch gedreven. Bedrijven en Ministerie vinden het lastig. En zijn bang voor inbreuk op commerciële belangen en vertragingen in de planvorming. Ook het NIMBY risico blijft boven de markt hangen. Reële zorgen, waaraan hard wordt gewerkt. Maar de paradox met de ruimtelijke planning blijft evident. We zullen dus weer aan de slag moeten met de Mijnbouwwet en de onderliggende instituties. Om participatie vóórafgaand aan de vergunningaanvraag te verankeren. En daarmee de witte vlek in de Mijnbouwwet in te kleuren. We moeten leren van de ruimtelijke planning, van het goede en het mindere daarin. En daarmee de mijnbouw helpen hun legitieme plek in de maatschappij duurzaam te verankeren.
Dr. ir. Geert Roovers is (parttime) lector Bodem en Ondergrond aan de Saxion hogeschool te Deventer, en senior-adviseur bij Antea Group.
Reageren op deze column kan hier: Facebook