Met de komst van de Omgevingswet moeten activiteiten in de fysieke leefomgeving beter gefaciliteerd worden, waarbij een evenwicht gevonden moet worden tussen het benutten en beschermen van deze leefomgeving. Dit geldt vanzelfsprekend ook voor ingrepen in het bodem- & watersysteem. Met de nieuwe regelgeving zou het ook allemaal beter en eenvoudiger moeten worden om activiteiten te realiseren. Nu de tijd begint te dringen en overheden een deel van het omgevingsplan per 1 januari 2023 af moeten hebben constateer ik ook dat we er nog lang niet klaar voor zijn. En ik zie ook dat de lokale overheden de overgang naar de Omgevingswet veel te behoudend inzetten. (Peter van Mullekom, 16 mei)
-
Het Rijk heeft haar best gedaan om de bodemregelgeving daar waar het verantwoord is te vereenvoudigen. Helaas zijn ze daar maar ten dele in geslaagd. En het is inmiddels duidelijk dat de meeste decentrale overheden beleidsneutraal de bestaande regels voor bodem in het omgevingsplan gaan opnemen. Dat is niet de vooruitgang en vereenvoudiging waar we op gerekend hebben.
Eerder heb ik in een column aangegeven dat het een gemiste kans is als we niet de regels - daar waar het verantwoord is - gaan vereenvoudigen. Dit omdat decentrale overheden onze burgers en bedrijven vaak overvragen in bijvoorbeeld het doen van bodemonderzoek. Ze geven als reden dat een bestaand bodemonderzoek niet meer representatief zou zijn of omdat men vindt dat in elke situatie waarbij mogelijk overschrijding is van de achtergrondwaarde, bodemonderzoek vereist is. Jammer genoeg is het nu al duidelijk dat in deze opstelling niet veel gaat veranderen en men burgers en bedrijven blijft overvragen. En daarbij wordt ook nog eens met twee maten gemeten. Laat ik dat eens toelichten met een voorbeeld.
Zoals bij jullie bekend zijn er meerdere geldige milieuhygiënische verklaringen voor de bodemkwaliteit. Ik wil er twee uitlichten: de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel en een bodemonderzoek volgens de BRL2000 en de NEN 5740. De overheid hanteert vaak een geldigheidstermijn van 2 – 5 jaar (incidenteel 10 jaar) voor bodemonderzoek in het kader van het saneren van de bodem (lees graven in verontreinigde grond groter dan de I-waarde). Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt in type werkzaamheden. Ik kan me voorstellen dat het wel logischer zou zijn om voor woningbouw meer zekerheid te willen hebben over de bodemkwaliteit dan bijvoorbeeld voor aanleg en onderhoud van kabels en leidingen. Men zou dus best wat kunnen variëren met de eisen aan de geldigheidstermijn van bodemonderzoek op grond van het type activiteit. Helaas doet de overheid dat niet.
Men hanteert strikt de eigen geldigheidstermijnen voor bodemonderzoek. Daarmee wordt er meer bodemonderzoek gedaan bij tijdelijke uitname dan noodzakelijk is. Ook een bodemkwaliteitskaart is een geldige verklaring, maar die is vaak op veel oudere data gebaseerd. Formeel mogen alleen de data van de laatste 5 jaar gebruikt worden, maar men mag hier onderbouwd van afwijken dus vaak worden de data van de laatste 10 jaar gebruikt. En aangezien de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel 5 jaar geldig is kun je uitrekenen hoe oud de data mogen zijn voor dit type verklaring. En dan hebben de gemeenten ook nog de mogelijkheid om de geldigheid met nog eens 5 jaar te verlengen. Meten met 2 maten dus.
Het wrange van genoemd voorbeeld is ook nog dat de hoofdleidingen van energie, water en glasvezel altijd in de openbare ruimte liggen (van de overheid dus). En diezelfde overheid ervoor zorgt dat derden die in die grond graven met extra onnodige kosten worden geconfronteerd als gevolg van de eisen die de overheid stelt.
Ik doe daarom een oproep aan alle overheden die momenteel bezig zijn om het bodembeleid beleidsneutraal over te zetten. Ik wil jullie vragen om nog eens goed na te denken over de noodzaak van de regels die je opneemt én de gevolgen die dit heeft voor burgers en bedrijven.
Peter van Mullekom (LinkedIn)
Voorzitter Vereniging Kwaliteitsborging Bodembeheer
Reageren op deze column kan hier: LinkedIn