In voorgaande columns ben ik regelmatig ingegaan op de veranderingen die de Omgevingswet met zich gaat meebrengen. Jaren geleden heb ik mij er al in verdiept omdat het er op leek dat de Omgevingswet snel ingevoerd zou worden. Destijds (in 2017 al) ben ik een aantal Omgevingsdiensten gaan uitleggen wat er allemaal zou gaan veranderen. Maar eindelijk treedt deze nieuwe wet 1 januari a.s. in werking, tenzij de Eerste Kamer alsnog een spaak in het wiel steekt. (Peter van Mullekom, 6 november)
-
Toen in 2016 de eerste contouren van het nieuwe bodembeleid zichtbaar werden was ik erg enthousiast over de nieuwe benadering van het aanvullingsspoor bodem. Inmiddels is mijn enthousiasme behoorlijk getemperd omdat er onder aan de streep in de praktijk weinig verandert. En dat komt niet door de Omgevingswet zelf maar door de decentrale overheden die in veel gevallen beleidsneutraal overgaan. Door het huidige bodembeleid te bestendigen via bijvoorbeeld een voorbereidingsbesluit behoort inspraak en participatie niet tot de mogelijkheden en dat is niet alleen jammer maar gaat ook voorbij aan het gedachtengoed van de Omgevingswet.
Maar niet alleen decentrale overheden laten kansen schieten om het bodembeleid te moderniseren en andere maatschappelijke opgaven behulpzaam te zijn, zoals o.a. de energietransitie. Nu ik terugkijk naar het beleidsvernieuwingsproces van het aanvullingsspoor bodem, is het Rijk ook vergeten om naar andere beleidsvelden en opgaven te kijken. Hoewel de Omgevingswet het mogelijk zou moeten maken om een integrale afweging te maken, is de beleidsvernieuwing vanuit bodem heel sectoraal benaderd. Maar laat ik een aantal voorbeelden noemen.
Het is een gemiste kans dat het toepassen van grond en bagger uitsluitend milieuhygiënisch getoetst wordt op aanwezigheid van stoffen en bodemvreemd materiaal. De circulaire economie, klimaat adaptieve maatregelen en het verbeteren van de vitaliteit van de bodem vragen om een bredere afweging dan alleen maar op grond van de genoemde criteria. Het gevolg hiervan is dat bijvoorbeeld grond die goed gebruikt zou kunnen worden om het water vastleggend vermogen van de bodem te verbeteren, verdwijnt in diepe plassen. Oorzaak o.a. hiervan is de genoemde beperkte toetsing en de gelijkwaardigheid van functionele toepassingen in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).
Grond die voor bodemverbetering zou kunnen zorgen in het buitengebied, is soms licht verontreinigd. En omdat in bijna alle gevallen dit buitengebied de kwaliteitsklasse Landbouw en Natuur heeft meegekregen en er geen Lokale Maximale Waarden voor zijn opgenomen in een Nota Bodembeheer, beperkt dit de mogelijkheden om grond die zorgt voor bodemverbetering in het buitengebied toe te passen. Oorzaak is wederom de beperkte sectorale toetsing. Afgelopen week werd op de netwerkdag van het GOO (Gelders Ondergrond Overleg) het idee aan de aanwezigen voorgelegd. Ondanks het feit dat we weten dat landbouwgronden te veel bemest worden en bespoten worden met gewasbeschermingsmiddelen, is het blijkbaar onacceptabel grond toe te passen die niet voldoet aan de kwaliteitsklasse Landbouw en Natuur.
Ondanks het feit dat veel overheden beleidsneutraal overgaan, vind ik het een hele verbetering voor de sector als de Omgevingswet daadwerkelijk in januari werkelijkheid wordt. Dan worden procedures voor saneren van de bodem en graven in de bodem korter. Ook gaan we dan eindelijk graven in verontreinigde grond niet meer saneren noemen en wordt deze fundamentele weeffout in de wet en regelgeving hersteld. Op naar 2024, ik kijk er naar uit..
Peter van Mullekom (LinkedIn)
Voorzitter Vereniging Kwaliteitsborging Bodembeheer
Reageren op deze column kan hier: LinkedIn