Misschien moeten we het nog even de tijd geven om het gedachtengoed van de Omgevingswet daadwerkelijk te omarmen, maar ik ben ongeduldig en kan niet wachten. En niet in de laatste plaats omdat ik nog maar een paar jaar hoef te werken en ik het echt nog wil meemaken dat we anders gaan denken met zijn allen. Ik werk al 36 jaar met veel plezier in de bodemsector, ondanks dat ik vind dat de sector voor mij eigenlijk te conservatief is. In mijn vorige column ben ik al vrij uitgebreid ingegaan op de in mijn ogen te magere modernisering van het bodembeleid. (Peter van Mullekom, 15 januari)
-
Nu de Omgevingswet in werking is getreden wordt het ook tijd dat we meer in de geest van die wet gaan denken. Waar de Wet bodembescherming was bedoeld om de in het verleden ontstane bodemverontreinigingen in kaart te brengen en op zoek te gaan naar gevallen van ernstige bodemverontreiniging, is het de bedoeling van de Omgevingswet om activiteiten mogelijk te maken. Het Rijk heeft hier wel een poging toe gedaan maar is ook nog teveel blijven hangen in het oude Wbb-denken. En omdat veel overheden beleidsneutraal overgaan, is de cirkel rond en verandert er weinig.
De Omgevingswet heeft de intentie gehad dat we met z’n allen minder bodemonderzoek gaan doen. Enerzijds omdat we al zoveel bodemonderzoek hebben gedaan in het verleden maar ook anderzijds omdat de benadering van de Omgevingswet heel anders is dan die van de Wbb. We hoeven niet meer op zoek naar verontreinigingen maar we moeten voldoende over de bodemkwaliteit weten om activiteiten mogelijk te maken. Laat ik twee voorbeelden noemen die er toe leiden dat we net zoveel bodemonderzoek blijven doen als voorheen.
Het Rijk heeft met goede intenties bedacht dat de graafregels afhankelijk zijn van het graafvolume (grens ligt bij 25 m3) en de bodemkwaliteit (grens ligt bij de I-waarde). Milieubelastende activiteiten in grond met een kwaliteit boven de I-waarde moeten bijvoorbeeld door een BRL 7000 aannemer worden uitgevoerd. En daarnaast is er ook nog een verschil in meldtermijnen naar het bevoegd gezag. Het effect van het onderscheid is dat overheden nu bodemonderzoek gaan eisen om te kunnen vaststellen onder welke regels de graafwerkzaamheden vallen. Dit lijkt me de omgekeerde wereld. We doen geen bodemonderzoek meer om te kijken wat de bodemkwaliteit is maar primair om te weten welke regels van toepassing zijn. Dit leidt dus niet tot minder bodemonderzoek meer eerder tot meer.
Een ander voorbeeld die ik graag wil bespreken heeft met de term “verdacht” te maken. Een term die we ooit zelf bedacht hebben (komt namelijk niet in de Wbb voor) en zo is ingeburgerd dat we er bijna niet meer van afkomen. En toch is het nodig om het Wbb-denken te verlaten en in de geest van de Omgevingswet te gaan werken. Via de nieuwe NEN 5725 hebben we een poging gedaan om er vanaf te komen door het woord “verdacht” los te koppelen van de locatie maar uitsluitend in samenhang met activiteiten te hanteren. Het gaat er namelijk uitsluitend om of bepaalde activiteiten die hebben geleid tot een kwaliteit de bodem ongeschikt maken voor de functie of het gebruik. Voor bermen van wegen zal dat nooit het geval zijn. Daarom is het ook onzinnig de berm van een weg verdacht te noemen (en dus vinden dat je om milieuhygienische redenen bodemonderzoek moet doen) als je daar alleen maar kabels en leidingen in legt.
In mijn ogen moet er nog veel gebeuren om volgens het gedachtengoed van de Omgevingswet te gaan handelen met z’n allen. Ik heb nog ruim twee jaar de tijd om me daar hard voor te maken. Maar zoals ik al zei, ik ben ongeduldig. Het nieuwe jaar 2024 lijkt me dan ook een goed jaar om tot nieuwe inzichten te komen.
Peter van Mullekom (LinkedIn)
Voorzitter Vereniging Kwaliteitsborging Bodembeheer
Reageren op deze column kan hier: LinkedIn