De Regeling bodemkwaliteit is recent gewijzigd. De normstelling voor een aantal stoffen in glasschuim is driemaal zo ruim geworden. Zo kan dit product breder worden ingezet als ondergrond voor wegen in gebieden met een slappe bodem. Ligt het accent hiermee niet te veel op het toepassen van verontreinigende producten en te weinig op het beschermen van de bodem? Is dit het recept voor de circulaire economie? Een aantal overpeinzingen. (Theo Edelman, 3 februari)
Het Platform Slappe Bodem werkt aan de bewustwording en de agendering van bodemdaling. Het is een samenwerkingsverband voor en door lokale en regionale overheden. Het platform heeft zich jaren beijverd voor het aanpassen van de normen in schuimglas. Dat wordt gemaakt van gerecycled glas en gebruikt als ophoogmateriaal onder wegen. Door restricties voor uitlogen van stoffen in de Regeling bodemkwaliteit was dat tot voor kort niet mogelijk. Met aanpassing van de normen is het wel mogelijk geworden.
In eerste instantie zou je als bodemkundige denken: slecht nieuws, je offert de bodemkwaliteit op voor een breder gebruik van producten die niet aan de normstelling voldeden. Toch had het Platform een sterk punt. De dichtheid van glasschuim is zes keer zo laag als die van de meeste bouwstoffen. Als je de uitloging per gewichtseenheid meet, zijn de lichtere producten dus in het nadeel. Voor de uitloging is het volume bepalender dan het gewicht. Zo worden lichtere producten als het ware afgestraft. Dat is nu voor schuimglas gecorrigeerd. Waarmee nog niet alles is gezegd.
Geldt de Regeling bodemkwaliteit wel voor producten als glasschuim? Het vroegere Bouwstoffenbesluit en de huidige Regeling bodemkwaliteit gaan immers over steenachtige bouwstoffen. Die hebben in de regel een met elkaar vergelijkbare dichtheid, zodat dit probleem helemaal niet aan de orde is. Kunnen we glasschuim wel een steenachtige bouwstof noemen? Als definitie voor steenachtige bouwstoffen is bedacht dat het totaalgehalte aan silicium, aluminium en calcium aan een zeker minimum moet voldoen. Dat minimum mag ook gehaald worden met een van de drie genoemde elementen. Zo voldoet bijvoorbeeld vensterglas aan de definitie. Omdat dit niet de bedoeling was, is het verbaal uitgezonderd. Waarom dan geen vensterglas en wel opgewerkt flessenglas? Glasschuim doet misschien denken aan vulkanisch glas en aan puimsteen, al vind ik het ver gezocht. Het komt overigens altijd nog dichter in de buurt van een bouwstof dan rubbergranulaat, dat in het geheel niet aan de definitie voldoet.
De emissiewaarde voor de elementen antimoon, arseen, chroom en koper in schuimglas is met een factor drie verhoogd. Je zou je kunnen afvragen waarom deze elementen in glas zitten. Het antwoord is eenvoudig: ze zijn nodig om het glas kleur te geven. En de kleur is weer nodig om producten in het glas tegen bederf door bijvoorbeeld ultraviolet licht te beschermen. Zo zou rode wijn in wit glas naar natte honden gaan smaken. Een aardige vraag aan de fabrikanten van glas zou zijn of dat niet met andere, voor het milieu onschuldiger stoffen kan. En waarom geen extra beroep doen op de consument om het glas nog beter gescheiden naar kleur in de glasbak te deponeren? Ook - misschien wel juist - dit soort acties dragen bij aan het bereiken van een circulaire economie.
Eerder schreef ik over kritische opmerkingen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne over het toepassen van glasschuim. Er zouden te weinig onderzoeksgegevens zijn. Ook is het effect van de lage zuurgraad niet afdoende onderzocht. In het verslag van de internetconsultatie ontbreekt een passage waarin staat dat het RIVM het eens is met de verruiming van de normen. Wel staat er dat hiertoe besloten is ‘na inbreng van het RIVM’. Dat klinkt als ‘na inbreng van mijn diëtist verorberde ik vijf frikandellen’. De dooddoener van het jaar?
Ik vind het jammer dat er niets is gedaan met de kritiek van het RIVM. Op zijn minst had de kern van de kritiek kunnen worden beschreven. We zullen nog vele beslissingen moeten nemen over het gebruik van secundaire bouwstoffen, op weg naar een volledig circulaire economie in 2050. Daarbij lijkt het mij passend open en bloot over eventuele dilemma’s te communiceren.
Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat gaat de bodemregelgeving herijken. Een onderdeel daarvan is het actualiseren van de normen. Ter voorbereiding daarvan heeft het RIVM het normeringskader voor het toepassen van bouwstoffen gereconstrueerd en geëvalueerd. Een opvallende conclusie was dat slechts een deel van de uitloognormen gebaseerd is op een wetenschappelijk onderbouwd voorstel. Het merendeel van de normen blijkt op basis van ‘beleidsmatige overwegingen’ te zijn aangescherpt of verruimd. Net zoiets dus als nu bij glasschuim. Een trieste observatie was dat deze overwegingen niet zijn gedocumenteerd. Ze zijn dus niet terug te vinden!
Wat kunnen we hiervan leren?
1 Bij de internetconsultatie over glasschuim is naar voren gekomen dat fabrikanten dit product zeer waarschijnlijk kunnen produceren met minder of nul uitloging. Is hier sprake van een gemiste kans? Als we werkelijk naar een circulaire economie willen, zullen we verder moeten kijken dan een ‘toevallig’ aangeboden bouwstof. We zullen in gesprek moeten gaan met de vervaardiger van deze bouwstoffen, waarbij het belang van een goede bodemkwaliteit moet worden benadrukt. Er zijn wellicht mogelijkheden om het productieproces zodanig te wijzigen, dat van uitloging van stoffen geen sprake meer is.
2 Uit een advies van het RIVM blijkt dat er voor glasschuim te weinig en ook verkeerd bewijsmateriaal is aangeleverd. Het normenstelsel blijkt steeds meer van generiek naar specifiek te gaan. Dat betekent dat er per type bouwstof een toelatingsonderzoek nodig is. Het zou goed zijn hiervoor een gereedschapskist met methoden te vullen, zodat laboratoria hiermee aan de slag kunnen.
3 Een deskundige toelatingscommissie (de Advieskamer Bodembescherming?) zou op basis van de aldus verkregen onderzoeksresultaten een eindoordeel over de toelating kunnen vellen. Ook dan zal blijken dat er wel eens water bij de wijn (uit een groene fles?) moet worden gedaan. Het zou goed zijn de overwegingen op schrift te stellen en daaruit lering te trekken.
4 Je zou per bouwstof een soort paspoort moeten bijhouden, met het wel en wee zoals dat uit onderzoek vooraf en in de praktijk na toepassing naar voren komt. Dan weet je voor toekomstig gebruik of hergebruik precies waar je aan toe bent.
Het Platform Slappe Bodem kan nu aan de slag met glasschuim. Het lijkt mij wel verstandig de gevolgen voor de bodemkwaliteit te monitoren, indachtig het commentaar van het RIVM. Zo helpen praktijkgegevens ons verder en hoeft niemand te gaan schuimbekken.
Mocht je nog meer tips hebben, zet die dan vooral bij de commentaren. Zo treffen we alvast voorbereidingen voor een volgende internetconsultatie.
Theo Edelman
Reageren op deze column kan hier: LinkedIn