Op 27 januari jl. vond in Rotterdam een discussiemiddag plaats van het Nationaal Risicoplatform bodemverontreiniging (NARIP). Het Havenbedrijf Rotterdam NV was gastheer van deze middag met ruim 150 deelnemers (NARIP, 17 februari).


Centraal thema van de middag was: wat zijn de gevolgen voor oppervlaktewater en waterbodem wanneer vervuild grondwater aan het oppervlak komt? Er treden andere processen op; er zijn andere organismen aanwezig en de verantwoordelijkheid verschuift van het Ministerie van VROM naar V&W. En matcht de Nederlandse beleidsaanpak met de nieuwe Europese Kaderrichtlijn Water? Wim Drossaert, coördinator van het zusterplatform Baggernet, was middagvoorzitter.

Bert Satijn van SKB schetste de situatie in het Rotterdams havengebied met een oppervlakte van zo'n 5.000 hectare. Het havengebied is te definiëren als een zgn. megasite: een dermate grote site met dermate complexe materie die zich over een lange periode uitstrekt, dat het kostentechnisch niet mogelijk is verontreinigingen per hot spot aan te pakken. Daarom is een risico-gestuurde aanpak nodig. Voor zo'n aanpak zijn allerlei modellen, instrumenten en plannen nodig om tot een juiste afweging te komen. In het Europese project WELCOME (www.euwelcome.nl) staat de aanpak van megasites centraal en wordt voor het Rotterdamse gebied gezocht welke gebiedsgerichte aanpak het meest kosteneffectief is waarbij water, bodem en oppervlaktewater tegelijkertijd in ogenschouw worden genomen.

Het oppervlaktewater wordt belast door verontreinigingen uit Duitsland en Frankrijk en diffuse bronnen door lozingen van afvalwater en doorsijpelen van verontreinigd grondwater. Wat betreft de emissies naar het oppervlaktewater is het aandeel vanuit de bodem gering vergeleken met de emissies door industriële afvalwaterlozingen mèt vergunningen. Satijn concludeert dan ook dat het beter is om je op de grote problemen te richten en bijvoorbeeld een convenant te sluiten tussen bevoegd gezag en industrie over lozingen.

Harke Tuinhof, Gemeente 's-Hertogenbosch, gaf een presentatie over de verontreinigingssituatie van woonwijk de Vughterpoort, een wijk met zo'n 100 woningen, die rond 1920 gebouwd is op een voormalig gasfabrieksterrein. In 1987 is een beperkte grondsanering uitgevoerd. In 2001 volgde een forse aanvullende grondsanering. Vervolgens is opnieuw bekeken of er toch ook geen maatregelen ten aanzien van de grondwaterverontreiniging met cyanide en benzeen genomen zouden moeten worden. Een belangrijk punt hierbij was dat het Drongelens Kanaal tot de ecologische hoofdstructuur behoort. Uit een daarna toegepaste toetsing bleek dat het risico v.w.b. het Drongelens Kanaal binnen de opgestelde risiconormen viel.

Wat betreft het beleidskader voor bodemsanering geldt als uitgangspunt voor mobiele verontreiniging van grondwater dat de verontreiniging zoveel mogelijk verwijderd moet worden, voorzover dat kosteneffectief mogelijk is. In Vughterpoort was dat kostentechnisch niet haalbaar. Toen is gekozen voor “niet saneren, maar wel monitoren”.

Wat knelt is o.a. dat met de gehanteerde normen op basis van ecologische risico's het toelaatbaar zou zijn dat grondwater met concentraties ruim driemaal hoger dan de interventiewaarde in het Kanaal terechtkomt. “Dat voelt vreemd”. In het monitoringsplan is daarom opgenomen om de situatie opnieuw te bekijken indien de concentratie in het grondwater langs het Kanaal tot boven de interventiewaarde zou stijgen.

Voor de (water)bodem zijn bodemgebruikswaarden (BGW) bepaald, aldus Annemarie van Wezel van het RIVM. Die waarden hangen samen met de gebruikseisen vanuit de humane gezondheid, landbouw, gezondheid van het ecosysteem, en overige eisen bijvoorbeeld vanuit de bereiding van drinkwater. Bij het bepalen van de BGW's is zoveel mogelijk aangesloten op bestaande gegevens. Het betreffend RIVM-rapport is te downloaden van www.rivm.nl. Het blijkt dat stoffen meer risico geven naarmate ze meer hydrofoob zijn. Organismen en processen blijken vaak de kritische factor.

In de Europese Kaderrichtlijn Water worden normen gesteld die door het Duitse instituut Fraunhofer bepaald zijn. Deze normen zijn op dezelfde basis als die van het RIVM gestoeld, maar zijn iets anders uitgewerkt waardoor ze strenger zijn dan de Nederlandse normen. Zodra de EU de Fraunhofer normen effectueert, zal dat zijn weerslag hebben op onze BGW. Van Wezel waarschuwt dan ook dat de RIVM-waarden geen lange houdbaarheid zullen hebben.

“Er is veel terughoudendheid bij de rijksoverheid over wat er precies moet gebeuren met het oog op de Europese Kaderrichtlijn Water in relatie tot het voorstel voor een Grondwaterrichtlijn omdat een aantal zaken momenteel nog uitgewerkt worden”, met die conclusie begon Gerrit Niebeek van RIZA zijn presentatie. De KRW gaat in op de bepaling van de milieudoelen, beschrijving van het stroomgebied, maatregelenprogramma's om de gestelde doelen te halen, en de wijze van publieke participatie. Voor de prioritaire stoffen komt de EU met normen en maatregelen. Voor de overige relevante stoffen moet een lidstaat zelf milieukwaliteitsnormen bepalen.

Momenteel wordt gediscussieerd over een nieuwe Europese Grondwaterrichtlijn. De huidige grondwaterrichtlijn loopt tot 2013. In het voorliggende voorstel wordt aangegeven dat drempelwaarden voor verontreinigingen moeten worden afgeleid. De drempelwaarden moeten nationaal afgeleid worden en deze waarden moeten aan Brussel gerapporteerd worden. Nederland heeft net als de andere Lidstaten nog geen drempelwaarden bepaald - en zit nog in de fase van het nadenken over hoe (haalbare!) waarden bepaald moeten worden.

In Nederland is de aanpak van verontreiniging vooral gefocussed op “de bron”. Omdat deze aanpak niet altijd en overal heeft geleid tot het bereiken van de gewenste waterkwaliteit, moet breder gekeken gaan worden, t.w. naar het watersysteem in zijn geheel. In een nota van de Commissie Integraal Waterbeheer is de koppeling tussen het emissie- en immissiebeleid nader uitgewerkt. Een prioriteringsaanpak is aan te bevelen, voor de beoordeling van restlozingen is een immissietoets uitgewerkt.

Niebeek licht toe dat de KRW het mogelijk maakt om milieudoelen later te halen of in specifieke gevallen minder strenge milieudoelen te formuleren. Dat zou kunnen gaan gelden voor “intrusie van zout”, wat in Nederland al 300 jaar gebeurt in de polders. Wat Nederland ook zou kunnen benutten is dat de KRW onderscheid maakt tussen “natuurlijk” en “kunstmatig” water; Nederland heeft eigenlijk een vrijwel geheel kunstmatige waterhuishouding. Zoals ook Van Wezel al aangaf, zijn de Brusselse normen waarschijnlijk strenger dan de huidige Nederlandse normen op dit vlak.


Websites:
www.euwelcome.nl
www.baggernet.info
www.rivm.nl
www.kaderrichtlijnwater.nl
www.wateremissies.nl